RECENSIES Olie en Rook
De Telegraaf, 07/08/1999, Jip Golsteijn's Popscore
JEROEN ZIJLSTRA'S 'OLIE & ROOK' BESTE NEDERLANDSTALIGE ALBUM IN TIJDEN
Ruim op tijd meldt Jeroen Zijlstra zich in de taveerne waar we hebben afgesproken. Die ligt dan ook zeven huizen van het zijne verwijderd, midden op de Durgerdammerdijk. Zoals veel Finnen in Minnesota, veel Fransen in Louisiana en Schotten in Kentucky, zo is Jeroen Zijlstra uiteindelijk ook neergestreken in het landschap van zijn jeugd, de haven.
Op de inlay van zijn debuut-CD, 'Olie & Rook', doet hij de lange zoektocht die hem op 41-jarige leeftijd op dit punt, geografisch zowel als van zijn bestaan, heeft gebracht uit de (ketel)doeken, en wel zo duidelijk dat de publiciste die zijn platenmaatschappij Klïck in de arm heeft genomen, weinig meer hoeven doen dan de tekst, een beetje ingedikt, over te nemen op de bio. Dat doe ik dus ook maar: In de haven van Den Oever, één dorpje verder dan mijn geboorteplaats Oosterland, ligt de Wieringer vissersvloot, bestaande uit kleine garnalenkotters, sportvissers en een aantal grotere vistrawlers, die wekelijks over de Noordzee uitwaaieren,op jacht naar tong, schol en kabeljauw.
Cyclus
Op die trawler- of boomkorvloot heb ik vanaf 1973, eerst als jongetje en later als echte maatschapsvisser, gevaren. Van Den Helder tot Hansholm, van het Zuidgat tot de Doggersbank, was het vanaf mijn vijftiende vissen geblazen. Twaalf tot twintig weken per jaar. Opstappen in de nacht van zondag op maandag, op zee tot vrijdagochtend, dag en nacht meedraaiend in de cyclus van halen, vieren, visverwerken, wachtlopen, eten, rusten en weer halen. Aangevuurd door mijn tweede liefde, de muziek, heb ik in 1980 thuishaven Den Oever verruild voor het grote, ongekende Amsterdam. Er moest meer te halen zijn dan vis. Als zanger en trompettist vond ik aansluiting bij de Amsterdamse jazzscene, die ik herkende als 'vissers van noten' en waarin ik tevens ontdekte dat de wereld op zee zich uitstekend leent om over te zingen, te dichten en te improviseren. Uit heimwee naar Den Oever en verlangen naar Amsterdam is dit album, 'Olie & Rook', geboren. Een ZeeDee om in te wonen.Volgt een opdracht "aan het vissersvolk waarmee ik samen heb gevaren", een (binnen)zee aan Oudhollandse namen en een gedicht van eigen hand: Wie eens op zee geweest is keert er weer/de zee kent die beweging/Die voortdurend vraagt om meer.
Hij kan het er zelf moeilijk bijzetten, daarom doe ik dat maar voor hem: 'Olie & Rook' van Zijlstra, zoals de groep om Jeroen eenvoudig heet, is het beste Nederlandstalige album in tijden, gemaakt door een man die weet waar hij het over heeft, op zich al een verademing, na alle studentikoze weekend-rock & roll, die de laatste jaren, in de meest achterlijke accenten ook nog, over ons is uitgebraakt.
Ondanks het snikhete weer besluiten we binnen te gaan zitten. Voor de privacy. Het terras -ingenieus op de dijk, langs de dijk en beneden aan de dijk gedrapeerd- zit namelijk bomvol. Eigenlijk heeft de bediening dus te weinig tijd voor ons, maar met charme, humor en wellevendheid werken we in de loop van de middag ons een weg naar haar hart. En het was haar gunsten geworden, als Rutger Molenkamp, als arrangeur, saxofonist en medecomponist van Zijlstra, Jeroen's eerste luitenant, niet al na vijf uur praten ijlings op de racefiets naar een optreden met Jaap Dekker had gemoeten. Molenkamp, zo wordt al snel duidelijk, is mee voor de gezelligheid, voor het zelfvertrouwen zal Jeroen Zijlstra, hoe lovend hij in zijn afwezigheid ook over hem spreekt, hem niet nodig hebben. Zoals eerder gememoreerd: hier zit een man die weet waar hij het over heeft.
"Vissen was mijn voorland. Ik wilde ergens bijhoren, en dan niet bij de scholengemeenschap Den Oever. Dus naar zee. Geld is aantrekkelijk op die leeftijd, al heb je het alleen nodig voor auto's die niet rijden en vrouwen die niet willen. Nee, mijn poëtische inslag hielp in het laatste geval niet echt, integendeel, hij werd nogal gewantrouwd. Maar hij kwam op een andere manier van pas: ik schreef liedjes voor het oecumenisch kerkkoor, om 's zondags te zingen, met de andere afvalligen. Ik moet er driehonderd geschreven hebben. De beste worden nog wel eens uitgevoerd, al denk ik niet dat meer dan tien procent nog om aan te horen is. Maar zo heb ik geleerd de ongeschreven wetten te gehoorzamen die aan het componeren en tekstschrijven worden gesteld.
Ik heb me altijd op het standpunt gesteld dat de muziek die ik op het gesubsidieerde podium van een jazzclub speel ook gewaardeerd moet kunnen worden door mijn tante Fietje op de kermis van Spanbroek, maar ik heb natuurlijk nooit een schijn ven bewijs gehad dat het ook was gelukt. Tot deze cd. Ik hoor dat jongetjes van vijftien, die nu voor het eerst naar zee gaan, hem op hun walkman hebben, terwijl ze het dek van de kotter schrobben. Daar sta ik van te kijken, want de thematiek op 'Olie & Rook' mag dan van alle tijden zijn, ik ben van de generatie waarvan geen vijftienjarige vrijwillig iets zal aannemen, zou je zo zeggen. Maar dat valt dus mee.
Twee Werelden
Ik heb nog heel lang tussen twee werelden gezeten. In de Amsterdamse muziekwereld was ik de stoere visser uit Wieringen, in Den Oever was ik de gevierde muzikant uit Amsterdam. Vooral toen ik nog af en toe de zee op moest om in mijn levensonderhoud te voorzien was het verschil groot, tussen vrijdag sjouwen in de vismijn en maandag solfëge op het conservatorium. Maar ik ben nooit bang geweest dat ik als weekendalcoholist van mijn leven geen Brandenburger Concerto zou kunnen spelen, daarvoor trok ik in het begin van mijn 'carrière' al te veel naar de jazz. En daar zijn, zoals je weet, traditioneel maar weinig genieën die een oppassend leven leiden. Ik kwam op de vooropleiding voor het Amsterdams Conservatorium als pianist, maar ik moest nog een bijvak hebben. De meesten kozen dan blokfluit of een ander instrument dat nauwelijks serieus genomen kan worden -niet altijd uit gemakzucht, vaak gewoon om zich zo weinig mogelijk van de droom om concertpianist(e) te worden af te laten leiden- maar ik dacht: ik krijg hier toch gratis les, waarom niet mijn droom nagejaagd, trompet te spelen als Miles Davis of Chet Baker, die ik al koesterde sinds ik op mijn vijftiende, in Max Theeuwisses café, aan het eind van de wereld, de crème de la crème van de Nederlandse jazz had zien spelen, tegen betaling van een uitgelezen vismaaltijd. Je hebt van die dingen die van de ene dag op de andere in je leven komen, waarvan je meteen het gevoel hebt dat ze er altijd zijn geweest. Zodra ik een trompet oppakte wist ik dat het laatste verlengstuk in handen hield dat ik in mijn leven nodig zou hebben. Nee, grootheidswaanzin heb ik nooit gehad, niet eens de illusie van grandeur, daarvoor is het gevoel dat ik er wel wat van kon veel te geleidelijk gekomen, in de loop van twintig jaar, de helft van mijn leven, de tweede bovendien. En dan nog, mijn helden van toen zijn mijn grote voorbeelden van nu, en ik zou hun schoenen nog steeds niet mogen poetsen.Het duurde tien jaar eer ik van mijn bijvak mijn hoofdvak had gemaakt en nog langer voor ik geld met mijn trompet kon verdienen. Tot mijn vijfendertigste ben ik 'stand by' gebleven, om, als een soort eeuwige eerste reserve, met mijn ouwe maten uit te kunnen varen. Dat hing ik in het Bimhuis niet aan de grote klok, want helemaal ongevaarlijk was het vissersleven niet voor een muzikant. Vooral als je, zoals ik, al vissend bleef doorcomponeren. Op mijn voorlaatste tochtje heb ik daardoor een stuk rechtervinger op zee moeten achterlaten. Niet ongewoon voor een visser, maar potentieel rampzalig voor een trompettist. Het was nog weken na het ongeluk maar de vraag of hij nog lang genoeg zou blijken om bij het derde ventiel te kunnen. Nu is mijn 'verminking' een leuk verhaal tegen sluitingstijd, maar toen zweefde ik weken tussen hoop en vrees.Vreemd genoeg ben ik na het ongeval steeds beter gaan spelen. Althans, veel effectiever. Ik had niet meer de ambitie de Jarmo Hoogendijk van de jazztrompet te worden. Als er nu weer eens iemand zei dat ik dat ijle getoeter van Miles Davis in 'Lift Naar Het Schavot' zo prachtig kon nadoen, dan vatte ik het als compliment op. Ook mijn schrijverij was aan herwaardering toe. Van mijzelf, wel te verstaan, want ik weet niet hoeveel mensen me in de loop der jaren hadden voorgehouden dat ik er 'iets' mee zou moeten doen. Tot het ongeluk had ik alles wat er aan liedjes uit mijn handen kwam met het beste van Cole Porter en George Gershwin vergeleken, niet de methode om zelfvertrouwen te kweken als componist of tekstdichter. Absurd genoeg had ik geen enkele schroom om voor anderen te schrijven. Dan drukte de verantwoordelijkheid minder zwaar. Maar zo werkt het natuurlijk niet.De stukjes van de puzzel begonnen pas op hun plaats te vallen toen ik zelf begon uit te voeren wat ik had geschreven. Maar ik moet nog steeds eerder lachen, dan dat ik me gevleid voel, als ik naar aanleiding van 'Olie & Rook' in recensies of op de radio 'volstrekt origineel', of iets in die geest, wordt genoemd. Maar aan de andere kant: een album als 'Olie & Rook' is sinds 'De razende Bol' van Lennaert Nijgh en Fred Piek niet meer vertoond in de Nederlandse rock & roll, dus er is een hele generatie opgegroeid voor wie ik als artiest helemaal 'af' uit de hemel kom vallen. En hoe vreemd dat ook mag zijn voor elke artiest die het heeft meegemaakt, zo hoort het ook: Jan Publiek hoeft zich alleen te verbazen over de truc, de honderden uren oefening die eraan vooraf zijn gegaan hoeven hem niet te interesseren. Ze zijn weer wel interessant voor de media, maar die komen doorgaans pas op het moment dat de artiest in zijn eigen legende is gaan geloven en niet meer aan zijn verleden wenst te worden herinnerd.
Leerschool
In de tijd dat ik met een zwarte handdoek om mijn nek vijf sets van drie kwartier stond te spelen op Noord-Hollandse kermissen, was ik blij met de klandizie, maar als je dat een paar jaar hebt gedaan moet je toch tot de conclusie komen dat je weliswaar in je slaap 'Hoeperdepoep' - en als je 'mazzel' hebt 'Papa Was A Rolling Stone' - zou kunnen spelen, maar als het zo doorgaat je nooit toe zal komen aan wat je diep in je hart wil spelen. Ik had god-zij-dank al snel door dat ik beter nog een rondje kon gaan vissen, om aan de wal verder te werken aan de muziek die ik ooit voor publiek zou willen maken, dan al spelend de kater te verjagen, alleen maar om prompt aan de volgende te gaan werken. Al had ik permanent een rooie rug in mijn zak en nóg tien in een kluisje thuis. Ik mag niet klagen over de respons, maar als 'Olie & Rook' het enige resultaat zou blijven van die zelfopgelegde leerschool, dan nog is het mijn belangrijkste levensles geweest."